Gezinnen, zo zegt stedelijk geograaf Willem Boterman (UvA) zijn de kanariepieten van de stad. Aan hun gedrag valt af te lezen hoe het met de stad gaat. Als ze blijven, zegt dat iets over de leefbaarheid, de verkeersveiligheid, de kwaliteit van de scholen. Als ze vertrekken is er iets aan de hand. In Amsterdam is dus iets aan de hand. Gezinnen verlaten namelijk de stad.
Tijdens de economische crisis leken huishoudens met kinderen te kiezen voor de stad, ook omdat Amsterdam zich meer en meer ontpopte tot een gezinsvriendelijke stad.
Maar sinds 2012 stijgt het aantal gezinnen weer. Deels is dat een uitgesteld effect: tijdens de crisis raakten families hun huizen niet kwijt en beleven zitten waar ze zaten. Toen de markt weer aantrok, vertrokken ze alsnog.
Gezinnen kunnen zich geen huis meer veroorloven in de stad
Door de uittocht van gezinnen verandert de samenstelling van de bevolking in hoog tempo. Amsterdam bouwt de komende jaren 50.000 woningen en groeit naar één miljoen inwoners, maar het aantal gezinnen neemt niet toe. De stad staat hiermee aan de vooravond van een gezinsloze groei.
Wetenschappers zijn het erover eens dat gezinnen belangrijk zijn voor de stad. Ze zijn relatief welvarend en ze geven veel uit, kinderen kosten nu eenmaal veel geld. Dat is goed voor de buurtwinkels, maar ook voor de buurtverenigingen, sportclubs, kinderdagopvang en ga zo maar door.
Daarnaast vormen gezinnen stabiele huishoudens, die zich verbonden voelen met de buurt. Ze helpen op school, staan in de kantine van de sportclub en gaan sneller bij de alleenstaande buurman langs, met hun kinderen.
Gezinnen zijn stabiele huishoudens en belangrijk voor de buurt.
Kortom, gezinnen zijn nodig. En daarom is het zulk slecht nieuws dat deze kanariepieten vertrekken. In een van haar laatste interviews als wethouder gaf Kajsa Ollongren aan het een slechte zaak te vinden dat gezinnen vertrekken. Nu is ze vice-premier en als minister verantwoordelijk voor Wonen. Ze kan Amsterdam vast een handje helpen.